Sta ik ook op één?
De tranen stonden in haar ogen toen ze het aan me vroeg: ‘Meneer, sta ik nu ook nog op één? Ben ik die Nederlander? Heeft hij het ook over mij?’
Ze zit altijd op de voorste stoel, deze studente. Haar blauwe hoofddoek versierd met golvende lijnen, haar huid lichtbruin, net als de mijne. Haar blik gericht op de lesstof en tegelijkertijd op de toekomst. Meestal zie ik een schittering in haar ogen: onverschrokkenheid, durf.
Nu ze voor me stond, zag ik die schittering niet. Ik voelde haar angst, haar onzekerheid. Mijn adem stokte. Ook bij mij begonnen er tranen op te komen. Meestal heb ik direct een antwoord paraat op een vraag van mijn studenten, hoe moeilijk of persoonlijk die ook is. Nu niet.
Want het antwoord, dat wist ik niet. Staan ‘we’ op één voor u, heer Wilders? Horen wij bij ‘die Nederlanders’ die u belooft op de eerste plaats te zetten? Zo voel ik me namelijk wel, ik voel me op-en-top Nederlander. Ik mag dan een andere kleur hebben, maar ik woon in Nederland zolang ik me kan herinneren, dit is mijn thuis. Ik hou van de Utrechtse grachten, van de bomen voor mijn huis. Van fietsen door de regen, van de Nederlandse directheid, van de drukke markten.
Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat u, en met u de ruim twee miljoen medeburgers die op u hebben gestemd, niet mij bedoelen met ‘die Nederlander’. Niet mij, niet mijn studente, zelfs niet mijn twee dochters, Maya en Aliya. Ze dragen mijn achternaam: Asad. Ik zou ervoor kunnen kiezen om die in te ruilen voor de achternaam van mijn vrouw, die een stuk minder Arabisch klinkt. Om hun kansen te vergroten, om ze wél zeker te stellen van die eerste plaats. Maar mijn studente heeft die schijnbare luxe niet. Net als veel van haar leeftijdsgenoten. Hun vader en moeder zijn allebei Marokkaans. Of Turks. Of Syrisch. Of Afghaans.
Daarom wil ik u vragen, als waarschijnlijk nieuwe minister-president, als toekomstig leider van dit mooie land: stel mijn studente gerust. Vertel haar dat ook zij op één staat voor u. Sterker nog: garandeer het. Want ze is bang. Bang dat ze weg moet, terwijl ze niet weet waarheen. Bang voor haar eigen naam en hoe die zal klinken in een samenleving waarin u aan het hoofd staat. Bang voor haar toekomst.
Net als veel van haar leeftijdsgenoten. Deze jongeren staan bij een splitsing. Als docent ben ik dagelijks met ziel en zaligheid bezig om ze de juiste weg te wijzen: een weg die leidt naar een mooi beroep vol voldoening, naar een fijn thuis, naar betrokkenheid. Maar zonder garantie dat u er óók voor hen bent, onvoorwaardelijk, zonder garantie dat ook zij ertoe doen, stevenen ze af op een afgrond. Als u en met u twee miljoen Nederlanders zeggen: ‘Jullie horen er niet bij,’ dan gaan ze zich afzetten. Dan kappen ze ermee. Dan scheiden ze zich af van die samenleving die ze toch al niet wil. Dan is hun toekomst weg.
‘Natuurlijk. Natuurlijk bedoelt hij ook jou.’ Dat heb ik gezegd tegen mijn studente. Al is het om weer iets van die schittering in haar ogen te ontdekken. Maar mijn adem stokte.
Laat ons weer ademen, heer Wilders. Garandeer ons dat ook ‘wij’ op nummer één staan.
Amin